In de onderhavige kwestie had franchisegever met franchisenemer een franchiseovereenkomst gesloten. Na het presenteren van een nieuwe franchiseovereenkomst door franchisegever heeft de franchisenemer de overeenkomst opgezegd per 1 januari 2021. Dit accepteerde de franchisegever niet. De rechtbank veroordeelde de franchisenemer tot betaling van een boete voor schending van het non-concurrentiebeding en tot betaling van de franchisefee. Franchisegever vordert in hoger beroep aanvullende boetes voor doorlopende schending van het non-concurrentiebeding en overtredingen van het geheimhoudingsbeding. Het hof oordeelt dat de franchiseovereenkomst niet per 1 januari 2021 is beëindigd, maar op de contractuele einddatum van 31 mei 2021. De franchisenemer en haar vennoten hebben het non-concurrentiebeding geschonden door vanaf 11 februari 2021 een zakelijke relatie met een andere partij aan te gaan.

Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan op verlangen van de schuldenaar de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. De rechter kan de boete alleen matigen wanneer in de gegeven omstandigheden de toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden. De rechter moet hierbij letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.

Binnen de franchiserelatie bestaat van nature een zeker overwicht bij de franchisegever ten opzichte van de franchisenemer. Dit overwicht vloeit vooral voort uit zijn positie als rechthebbende op de franchiseformule. De franchisenemer is formeel weliswaar een zelfstandige ondernemer, maar in de praktijk is hij relatief afhankelijk van de franchisegever, doordat de franchisegever de bepalende factor is wat betreft de franchiseformule en de verdere koersbepaling. De franchiserelatie is in zekere zin intrinsiek ongelijkwaardig. In de loop van de franchiserelatie heeft franchisegever meerdere malen druk uitgevoerd op franchisenemer om akkoord te gaan met een nieuw franchisesysteem. Franchisenemer wist niet goed wat ze hier mee moesten en stonden voor een lastige keuze met veel financiële gevolgen. Doordat dit nieuwe franchisesysteem niet gunstig was voor franchisenemer en gezien de beduidende gevolgen van de corona lockdown, zijn zij gaan oriënteren op alternatieven.

Gezien het bovenstaande staan de gevorderde boetes qua omvang in geen enkele redelijke verhouding tot de beweerde schade. Op grond van dit alles eist de billijkheid klaarblijkelijk de bedongen boetes wegens schending van het non-concurrentiebeding te matigen. Het hof matigt dan ook de boetes voor schending van het non-concurrentiebeding tot € 5.000 voor de eerste dag van overtreding en wijst de dagelijkse voortzettingsboetes af. Ook hebben de franchisenemer en de vennoten het geheimhoudingsbeding geschonden door informatie over inkoopprijzen en kortingen te verstrekken aan de partij waarmee zij een zakelijke relatie zijn aangegaan. Het hof matigt deze boetes tot € 5.000 voor de eerste overtreding en € 1.000 voor elke volgende overtreding. De franchisefee wordt met 50% verminderd vanwege de coronacrisis en de daarmee gepaard gaande lockdown, die de mogelijkheid om de winkel te exploiteren sterk verminderde.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024.