AG Hart Advocaten

In hartje Rotterdam.

Verstrekken van prognoses door franchisegever 

Tijdens het sluiten van de franchiseovereenkomst worden door de franchisegever aan de toekomstig franchisenemer doorgaans prognoses verstrekt over de te behalen omzet. Stel nou dat de geprognosticeerde omzet niet wordt behaald, kan de franchisenemer de franchisegever hiervoor aansprakelijk stellen?

 Vooropgesteld dient te worden dat op de franchisegever in zijn algemeenheid geen verbintenis rust om de franchisenemer in te lichten over de te verwachten omzet of winst. (vgl. Hoge Raad 25 januari 2002, NJ 2003.31).

Worden er wel prognoses verstrekt door de franchisegever dan moeten deze wel deugdelijk zijn. De rechtbank Zwolle heeft in 2005 uitspraak gedaan over de verstrekking van prognoses.

 ‘Volgens vaste jurisprudentie brengt de aard van de franchiseovereenkomst met zich mee dat op de franchisegever de verplichting rust ervoor zorg te dragen dat de aan de toekomstige franchisenemer verstrekte prognoses deugdelijk zijn. De franchisegever dient in te staan voor de juistheid van de gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen. Indien een franchisenemer er niet in slaagt de exploitatie van zijn onderneming zoals begroot in de prognose te realiseren en bovendien komt vast te staan dat de franchisegever niet heeft gezorgd voor een deugdelijke prognose, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig. De zorgplicht van de franchisegever zoals die voortvloeit uit de franchiseovereenkomst brengt voorts mee dat, indien de geprognosticeerde omzet niet wordt gehaald door de franchisenemer, de franchisegever de verplichting heeft de franchisenemer advies en bijstand te verlenen, teneinde te komen tot een situatie die recht doet aan de franchiseovereenkomst, te weten een overeenkomst waarbij zowel de franchisegever als de franchisenemer profijt hebben.’

 Echter moet vooropgesteld worden dat het enkele feit dat het resultaat lager is dan door de franchisegever is geprognosticeerd niet meebrengt dat de prognose ondeugdelijk is. 

Daarbij kan verwezen worden naar het recente arrest van het Gerechtshof te Arnhem (LJN: BG1402, Gerechtshof Arnhem, 104.002.963). Daarin is in lijn met de reeds bestaande jurisprudentie bepaald dat gelet op de vele onzekerheden die de start van een onderneming kenmerken – zoals bijvoorbeeld een relatief nieuw concept, op een nieuwe locatie – het immers zeer goed denkbaar is dat een prognose die op zichzelf gebaseerd is op juiste uitgangspunten en een deskundig oordeel, toch blijkt af te wijken van de werkelijkheid die zich in de daarop volgende periode openbaart. Doet zich dit voor (een in alle opzichten deugdelijk opgestelde prognose, gevolgd door een substantieel daarvan afwijkende realiteit), dan zal doorgaans hooguit sprake zijn van dwaling in uitsluitend toekomstige omstandigheden, die dus geen grond biedt voor een vernietigingsactie en uiteraard geen grond biedt om de franchiseovereenkomst rechtsgeldig buitenrechtelijk te ontbinden. De in zijn toekomstverwachting teleurgestelde ondernemer zal een dergelijke teleurstelling als deel van zijn ondernemersrisico moeten accepteren. 

De rechtbank Utrecht heeft in augustus 2005 geconcludeerd dat de franchisegever niet tekort was geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst of onrechtmatig tegenover de franchisenemer heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat het opstellen van de exploitatieprognose door de franchisegever weliswaar op basis van andere uitgangspunten en op een uitgebreidere wijze mogelijk was geweest, maar dat dit niet aan de rechtbank was om te beoordelen. In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, alsmede het feit dat een exploitatiebegroting uit haar aard onzekerheden in zich bergt en geen garantie voor de te behalen omzet vormt, dient de rechtbank slechts te beoordelen of het aan de exploitatiebegroting ten grondslag liggende onderzoek zodanig onzorgvuldig is en op zodanig ondeugdelijke uitgangspunten is gebaseerd, dat dit niet tot een – binnen redelijke grenzen – juiste prognose van de exploitatievooruitzichten van de te exploiteren vestiging kan leiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat een exploitatiebegroting niet enkel onzorgvuldig is omdat daaraan geen uitgebreid markt- en vestigingsplaatsonderzoek ten grondslag ligt. Een dergelijk onderzoek kan ook op andere wijze, bijvoorbeeld door middel van gebruikmaking van ervaring en historische gegevens, worden ingevuld.

 Resumerend:

 

  • Een franchisegever is niet verplicht om prognoses af te geven over de te behalen omzet;

  • Indien een franchisegever wel prognoses verstrekt, dienen deze prognoses deugdelijk te zijn. De franchisegever dient in te staan voor de juistheid van de gegevens die aan de prognoses ten grondslag liggen;

  • Het enkele feit dat het resultaat lager is dan door de franchisegever is geprognosticeerd niet met zich meebrengt dat de prognose ondeugdelijk is.