AG Hart Advocaten

In hartje Rotterdam.

Non-concurrentiebeding

Doorgaans wordt er in de franchiseovereenkomst een non-concurrentiebeding opgenomen. Een non-concurrentiebeding houdt in dat het een franchisenemer niet is toegestaan om gedurende een bepaalde periode na het einde van de franchiseovereenkomst in zijn rayon of vanuit het vestigingspunt van waaruit hij voorgaande onderneming heeft geëxploiteerd een nieuwe soortgelijke onderneming te exploiteren.

 Dit concurrentiebeding kan in strijd zijn met de mededingingswet. Het is dus van groot belang dat een concurrentiebeding zorgvuldig wordt geformuleerd en gecontroleerd door een jurist of advocaat. Omdat mede aan de hand van de formulering van het concurrentiebeding zal worden bepaald of een non-concurrentiebeding al dan niet toelaatbaar is.

Het non-concurrentiebeding dient te passen binnen de regels van het mededingingsrecht waarin de franchiseorganisatie zich – mede afhankelijk van haar marktaandeel – bevindt. Indien het marktaandeel niet meer dan 15% bedraagt is een non-concurrentiebeding ten behoeve van een rayon in principe toegestaan.

 De voornaamste reden van een non-concurrentiebeding is het voorkomen dat franchisenemers de verkregen kennis en knowhow uit de franchiseorganisatie gebruiken om een soortgelijke organisatie te starten, waardoor het een concurrent wordt.

Wannneer een concurrentiebeding niet duidelijk is omschreven dan zal de rechter dit doorgaans in het voordeel van de franchisenemer uitleggen. Indien de franchiseovereenkomst eindigt doordat de franchisegever wanprestatie pleegt dan kan de franchisegever echter geen beroep doen op het non-concurrentiebeding. Dit is namelijk in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

 Bij een eventueel faillissement van de franchisegever treedt de curator in de rechten van de voormalig franchisegever. De curator is in zijn hoedanigheid gerechtigd om nakoming van het non-concurrentiebeding te vorderen. Het non-concurrentiebeding gaat dus niet teniet bij faillissement. Echter is het wel mogelijk voor een franchisenemer om in onderling overleg met de curator een regeling hier over te treffen. 

Uitspraak

In onderstaande uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem uitspraak gedaan over een geschil over een non-concurrentiebeding.

 In de franchiseovereenkomst was overeengekomen dat franchisenemer tot één jaar na het einde van de franchiseovereenkomst niet betrokken mocht zijn bij een concurrent van franchisegever. Er was echter geen geografisch gebied overeengekomen voor dit verbod.

De franchisenemer startte na het eindigen van de franchiseovereenkomst op exact dezelfde locatie een soortgelijke onderneming. Franchisenemer was van mening dat het non-concurrentiebeding in strijd was met de mededingingswetgeving vanwege het ontbreken van een verbod op een geografisch gebied. In beginsel klopte dit standpunt.

Echter was ten tijde van het aangaan van de franchiseovereenkomst een oudere verordening van toepassing, waardoor dit beding niet in strijd was met de mededingingswetgeving. 

De voorzieningenrechter oordeelde uiteindelijk dat het concurrentiebeding naar huidige wetgeving nietig (ongeldig) was maar oordeelde eveneens dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding voor conversie naar een (naar huidige wetgeving) geldig concurrentiebeding in aanmerking komt. De voorzieningenrechter wees de vordering van de franchisegever toe en verbood franchisenemer tot één jaar na beëindiging van de franchiseovereenkomst betrokken te zijn bij een concurrerende onderneming, op straffe van een hoge dwangsom.