De Hoge Raad heeft op vrijdag 24 december 2021 de prejudiciële vragen van de rechtbank Limburg beantwoord. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over de vraag of ondernemers recht hebben op huurkorting tijdens de coronacrisis.

De Hoge Raad heeft bepaald dat de coronacrisis als een onvoorziene omstandigheid dient te worden aangemerkt voor huurovereenkomsten die vóór de coronapandemie zijn gesloten. De omstandigheid dat de huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek én als gevolg van de beperkende overheidsmaatregelen de door hem gehuurde bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is bij een overeenkomst gesloten vóór de coronacrisis een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW.
De rechter kan op grond hiervan de huurovereenkomst aanpassen door de huur te verminderen. Voor huurovereenkomsten gesloten na de aanvang van de coronacrisis dient per geval te worden beoordeeld of er sprake is van een dergelijke onvoorziene omstandigheid.

Het financiële nadeel dat ten gevolge van deze onvoorziene omstandigheid is veroorzaakt, dient in beginsel gelijkelijk te worden verdeeld tussen partijen.
Voor de berekeningsmethode sluit de Hoge Raad zich aan bij een formule – de zogeheten vastelastenmethode – die reeds door het Amsterdamse Hof is gegeven. Binnen deze formule is de gelijke verdeling vastgelegd. Mocht er op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling volgen, kan deze eenvoudig worden aangepast binnen de formule.

Mocht u van mening zijn dat u recht heeft op huurkorting dan staan de advocaten van AG Hart voor u klaar om u te voorzien van adequaat, professioneel advies. Vanzelfsprekend staan wij u ook graag bij, bij eventueel te nemen juridische stappen.
Neem contact op middels telefoonnummer 010 – 436 28 66.