Op 29 september 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag een voor de franchise belangrijke uitspraak gedaan.

Nadat de Rechtbank Rotterdam op 9 januari 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:946) in eerste aanleg had bepaald dat bij een optie tot verlenging van de Franchise, het beschermd Rayon ten tijde van de verlenging niet gewijzigd mag worden, oordeelde het Hof recentelijk toch anders! Ook wijst het Hof het door de franchisenemers gedane beroep op een contra-preferentemuitleg af.

Het Hof heeft in dat kader vastgesteld dat franchiseovereenkomsten zijn gesloten tussen professionele partijen en zodoende een zwaar gewicht dient te worden toegekend aan een taalkundige uitleg. De omstandigheid dat een franchisegever veelal zal zijn aan te merken als een sterkere partij, maakt niet dat franchisenemers zijn gelijk te stellen met consumenten, zoals de franchisenemers hadden betoogd. In ieder geval geeft louter een asymmetrische verhouding geen reden tot een contra-preferentemuitleg.

Ten aanzien van het rayon heeft het Hof gesteld dat – hoewel een Rayon van wezenlijk belang is – niet zonder meer in beton gegoten is en het begrijpelijk is dat  een franchisegever zich contractueel het recht heeft voorbehouden om wanneer door gewijzigde omstandigheden (gewijzigde marktomstandigheden, wijziging van bevolking, gewijzigde verkeersomstandigheden) de kwaliteit van producten onder druk is komen te staan, wijzigingen aan te brengen in het bezorg- en servicegebied van de franchisenemer. Het gebied waarin de franchisenemer is toegestaan aan klanten te bezorgen, kan daardoor kleiner worden dan het beschermd Rayon.

Het Hof overweegt dat franchisegever sinds 2014 haar standaardfranchiseovereenkomst had aangepast, waarin een aanpassingsmogelijkheid van het beschermd Rayon (alsmede de voorwaarden waarbij dit mogelijk zou zijn) contractueel is vastgelegd.

Aangezien de franchise (het recht om volgens de franchiseovereenkomst van de know how en het merk van franchisegever gebruik te maken) is gekoppeld aan een Rayon, staat daarmee volgens het Hof niet vast dat (de economische betekenis of waarde van) het Rayon zonder meer hetzelfde blijft.

Het Hof overweegt dat een recht op verlenging met zich meebrengt dat franchisegever de voorwaarden in lijn kan brengen met hetgeen bij haar inmiddels gebruikelijk is, waarbij het Hof verwijst naar de contractbepaling waarin voornoemd wijzigingsrecht van de franchisegever is bepaald.

Aangezien franchisegever voorts contractueel had vastgelegd dat bij verlenging van de franchiseovereenkomst ‘de alsdan geldende overeenkomst’ wordt aangeboden ter ondertekening en zij zich het recht tot wijziging van het Rayon had voorbehouden, kon zij van dit recht tot wijziging van het beschermd Rayon gebruik maken. Het Hof overweegt daarbij dat door aanpassing van de grenzen van het Rayon overeenkomstig de nieuwe standaard franchiseovereenkomst het Rayon niet zodanig van identiteit verandert dat niet meer gesproken zou kunnen worden van een verlenging van de Franchise zoals die in het oorspronkelijk contract was gegeven.

Als gevolg van de lange duur van de standaard franchiseovereenkomst (in casu 10 jaar) en de verlenging kunnen zich (niet steeds goed voorzienbare) (markt)ontwikkelingen voordoen die franchisegever nopen om haar bedrijfsvoering of formule aan te passen. In verband daarmee zal franchisegever ook zijn rechtsverhouding met zijn franchisenemers daarop moeten kunnen aanpassen. Het door de franchisenemers hiertegenover gesteld belang van investeringszekerheid weegt hier niet tegen op. De door de franchisenemers bepleitte uitleg leidt volgens het Hof ook tot een onaannemelijk resultaat. Een aanpassing/verkleining van een Rayon kan in een concreet geval slechts worden geblokkeerd indien dit naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het zal niet eenvoudig zijn voor een franchisenemer om dit in een concreet geval aan te tonen. Zeker niet, aldus het Hof, indien franchisegever van haar wijzigingsbevoegdheid gebruik maakt conform de contractbepaling.

De overige vorderingen van franchisenemers zijn door het Hof ook integraal afgewezen omdat deze te algemeen gesteld waren en onvoldoende onderbouwd om in zijn algemeenheid te beantwoorden.

Concluderend leert dit arrest dat voor de contra-preferentemuitleg binnen franchise geen plaats is en zowel franchisegever als -nemers als professionele partijen worden beschouwd. Dit sluit ook aan bij de aankomende wetgeving waarin de onderzoeksplicht van franchisenemers wettelijk wordt geborgd. Aan franchisenemers wordt dan ook geadviseerd om deze onderzoeksplicht serieus te nemen, omdat contractueel overeengekomen bepalingen niet (meer) kunnen worden tenietgedaan op grond van het consumentenrecht en de verticale verhouding tussen franchisegever en franchisenemer.