Als een franchisenemer zich aansluit bij een franchiseformule gaat dit vaak gepaard met grote investeringen. Niet ongebruikelijk is dat de franchisegever een winst- en omzetprognose verstrekt om de franchisenemer inzicht te geven in de resultaten en/of potentie van de formule. Echter, wanneer de voorspelde winsten en omzetten niet uitkomen ontstaat vaak de discussie wie daarvoor verantwoordelijk is. In een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam beantwoordt het hof of de franchisegever aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit een ondeugdelijke verstrekte omzetprognose.

Het verstrekken van een omzetprognose

In deze zaak ging het om het volgende. Een ondernemer heeft sinds 1998 op franchisebasis een supermarkt in Raamsdonksveer geëxploiteerd volgens de C1000-formule. Vanaf 2012 hebben de ondernemer en Albert Heijn concrete gesprekken gevoerd over een overgang naar de Albert Heijn-formule. In de precontractuele fase was er door een gespecialiseerde afdeling binnen Albert Heijn onderzoek gedaan naar het omzetpotentieel indien de ondernemer de supermarkt uit Raamsdonksveer voort zou zetten onder de Albert Heijn-formule. Op basis van dat onderzoek werd een omzetprognose verstrekt aan de franchisenemer. Na de omzetting van de supermarkt onder de Albert Heijn-formule is de omzet echter flink teruggelopen. Dit had tot gevolg dat de geprognotiseerde omzetten niet werden gerealiseerd. Hierop besloot ondernemer in 2013 zelf een externe partij in te schakelen voor een onderzoek, waaruit een lagere omzet uitkwam dan de prognose van Albert Heijn.

Toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad

Er was volgens de rechtbank Noord-Holland geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming. De rechtbank overwoog dat er op de franchisegever geen plicht rust om een franchisenemer in te lichten over de te verwachten omzet of winst, behoudens bijzondere afspraken. Aangezien er geen bijzondere afspraken waren, was er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming. Voorts oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad aan de zijde van Albert Heijn. Hier zou sprake van zijn geweest indien Albert Heijn wist dat de prognose niet correct was en vervolgens zou hebben nagelaten de ondernemer hierop te wijzen. Nu het voorgaande niet was gesteld of gebleken kon er volgens de rechtbank geen sprake zijn van een onrechtmatige daad.

Dwaling

Toch stelde de rechtbank de ondernemer in het gelijk. De rechter oordeelde dat de ondernemer bij het aangaan van de verbintenissen met Albert Heijn heeft gedwaald. Volgens de rechtbank zou de ondernemer de franchiseovereenkomst niet op dezelfde voorwaarden hebben gesloten indien hij wist dat de omzetprognose onduidelijk was. De rechtbank overwoog dat de prognose ‘met grote zorgvuldigheid’ is gepresenteerd en vastgesteld door een gespecialiseerde afdeling binnen Albert Heijn. Onder deze specifieke omstandigheden, alsmede onder grote tijdsdruk, mocht de ondernemer afgaan op de prognose die was verstrekt door Albert Heijn en hoefde hij deze prognose niet op juistheid te laten controleren. De omstandigheid dat Albert Heijn onder haar prognose had vermeld dat Albert Heijn iedere aansprakelijkheid voor een onjuiste omzetprognose had uitgesloten en de ondernemer zelf onderzoek diende te verrichten maakte het voorgaande niet anders.

Deugdelijke prognose

In hoger beroep is het beroep op dwaling echter afgewezen. Allereerst overwoog het gerechtshof Amsterdam dat ondernemer zich niet kan beroepen op de Erecode, omdat de Erecode geen in rechte afdwingbare verplichtingen bevat en ook geen in rechte afdwingbare informatieverplichting op Albert Heijn kan leggen. Verder is onvoldoende gebleken of Albert Heijn wist dan wel behoorde te weten dat de weekomzetten, zoals die werden behaald onder de C1000-formule, bij lange na niet haalbaar waren onder de Albert Heijn formule. Albert Heijn stelt dat de werkelijke weekomzetten van de ondernemer onder de C1000-formule een goede voorspeller is voor toekomst. Albert Heijn heeft zijn omzetprognose mede gebaseerd in het geval dat alle variabelen van de winkel, zoals ligging, parkeren, vloeroppervlakte en directie/personeel hetzelfde zouden blijven. Alleen de formule zou veranderen. Het hof stelt dat de ondernemer onvoldoende concreet duidelijk heeft gemaakt dat en waarom de omzetprognose onjuist is. Bovendien heeft de ondernemer in verschillende gespreksverslagen en verklaringen aangegeven dat ook hij verwachtte dat onder de C-1000-formule zonder problemen hetzelfde omzetniveau kon worden behaald als onder de Albert Heijn-formule en de ondernemer zou zich vóór de overname al als ‘dé Albert Heijn van Raamsdonksveer hebben gezien’. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat Albert Heijn in de aan de ondernemer verstrekte prognose rekening mocht houden met de werkelijke weekomzetten van ondernemer als C1000-winkel.

Franchisegever mag afgaan op de werkelijke weekomzetten

De conclusie van deze uitspraak is dat er geen ondeugdelijke prognose wordt verstrekt indien de franchisegever uit een controleberekening kan en mag afleiden dat de prognose reëel is. Zo werd er in de verstrekte prognose rekening gehouden met de specifieke voor de locatie relevante omstandigheden, was het duidelijk voor de franchisenemer dat de werkelijke omzet in de berekening van het omzetpotentieel was meegenomen en verwachtte franchisenemer zelf dat hij de omzet onder de oude formule zonder problemen kon handhaven onder de nieuwe formule.
Uitspraak: Hof Amsterdam 14 maart 2017, nr. 200.164.383/01

V.A. Moerliesing