In een situatie, waarbij een ondernemer met personeel besluit te stoppen met zijn franchise-onderneming, kan globaal onderscheid worden gemaakt in twee verschillende scenario’s.
In het eerste scenario stopt de ondernemer met zijn onderneming en de franchisegever berust in die beslissing en onderneemt ook geen poging het vestigingspunt (de winkel) te behouden voor haar formule. De ondernemer slaagt er ook niet in de onderneming op andere over te dragen en beëindigt de huurovereenkomst en vraagt voor het personeel een ontslagvergunning aan bij het UWV. In dit scenario zullen de arbeidsovereenkomsten door de ondernemer/werkgever uiteindelijk met een verkregen ontslagvergunning van het UWV worden opgezegd, mits natuurlijk aan de in de wet opgesomde vereisten is voldaan. De werknemers ontvangen veelal een transitiebudget van de werkgever en kunnen zich wenden tot het UWV voor het aanvragen van een WW-uitkering.
Hoewel deze situatie natuurlijk heel ernstig is voor alle betrokkenen, kleven hier juridisch gezien echter geen bijzondere consequenties aan, die hier nader besproken dienen te worden.
In het tweede scenario ligt dit anders. Ook hier besluit de ondernemer de franchiseovereenkomst te beëindigen omdat het niet goed gaat met het bedrijf en ook hier is geen koper gevonden die de onderneming in franchise wenst voort te zetten. De franchisegever echter heeft belang bij het behoud van het vestigingspunt en biedt de ondernemer aan de materiele activa, zoals gebouwen (of de huurovereenkomst), inventaris en/of overige roerende zaken over te nemen. De franchisegever kan de vestiging als eigen filiaal voortzetten of hiervoor een nieuwe franchisenemer bereid vinden. Voor de vertrekkende ondernemer geldt, dat hij het personeel over de beëindiging van de franchiseovereenkomst zal moeten informeren, omdat dit ook arbeidsrechtelijke gevolgen zal hebben. In verband met het feit dat de franchisegever zekere materiele activa heeft overgenomen, terwijl er bovendien een zakelijke band bestaat tussen de ondernemer en de franchisegever, is juridisch al snel sprake van een overgang van de onderneming. Dit betekent dat de franchisegever (als overnemer) alsdan geacht wordt, hoewel dit niet expliciet tussen partijen is afgesproken, de rechten en de plichten van de voormalige werkgever te hebben overgenomen en die ten aanzien van de werknemers zal moeten eerbiedigen.
Er zijn echter ook gevallen denkbaar, waarbij het er de schijn van heeft dat sprake is van een overgang van onderneming maar dat dit niet per se het geval is. Zo zijn hiervoor in het recht bepaalde aanwijzingen ontwikkeld, die een rol spelen bij de bepaling van de vraag of sprake is van een overgang van een onderneming of niet. Dit lijkt eenvoudig vast te stellen, maar de praktijk is echter altijd weerbarstig.
Bij overgang van onderneming is sprake van overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. De vraag of sprake is van ‘behoud van identiteit’ moet beoordeeld worden aan de hand van de feiten en omstandigheden. Zo heeft de rechtbank Midden-Nederland recent in november van dit jaar[1] een oordeel moeten geven over de vraag of een ex-werknemer van een franchisevestiging van de ANWB (VVV Soest) in dienst was gekomen van de RBT (Regionaal Bureau voor Toerisme Heuvelrug en Vallei). In die uitspraak oordeelt de kantonrechter op grond van feiten en omstandigheden dat daar inderdaad sprake van is. Er zijn daarvoor belangrijke aanwijzingen te geven, zoals bijvoorbeeld dat zowel VVV Soest als RBT dezelfde statutaire doelstelling hadden maar ook dat de bezoekers van de website van VVV Soest automatisch werden doorgeleid naar de nieuwe website van RBT. Ook werd de subsidie van de gemeente Soest (voorheen aan VVV Soest) nu aan RBT toegekend en is RBT onmiddellijk gestart met haar werkzaamheden, nadat VVV Soest op 1 april 2015 is opgehouden te bestaan. Er is dus sprake van een vloeiende overgang.
RBT heeft nog geprobeerd dit oordeel aan te tasten door erop te wijzen dat zij een grotere regio bediende en daarmee ook een grotere organisatie was en dat in het kader van haar doelstelling deels andere activiteiten werden verricht dan die van VVV Soest. De kantonrechter echter meende dat deze verandering vooral veroorzaakt werd als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de digitalisering van de maatschappij, waardoor RBT uitsluitend via een webshop toegankelijk was. Dit doet echter aan de identiteit van de onderneming niet af zodat er dus sprake is van een overgang van een onderneming.
Dat het ook anders kan, volgt uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2016[2]. In deze zaak was een medewerker van een voormalige supermarkt van mening dat zijn arbeidsovereenkomst door Jumbo was overgenomen, vanaf het moment dat Jumbo op dezelfde locatie een Jumbo-supermarkt was gaan exploiteren. De kantonrechter kwam echter aan de hand van de in de rechtspraak ontwikkelde aanwijzingen tot de conclusie dat tussen de voormalige supermarkt (voorheen Super de Boer) en de Jumbo supermarkt géén sprake was van een identiteitsbehoud. Volgens de kantonrechter verschillen de beide supermarkten immers van identiteit. “De Jumbo- verkoopformule en de uitstraling van haar winkels, of deze nu wel of niet als uniek zijn aan te merken, verschillen aanmerkelijk van die van de (voormalige) supermarkt, in die zin dat het winkelend publiek zich mede zal laten leiden door “de Laagsteprijsgarantie”, waarmee de Jumbo-keten zich in haar reclame-uitingen ten opzichte van de concurrentie profileert”, aldus de kantonrechter. Volgens de kantonrechter komt hier bij de beoordeling van identiteitsbehoud veel gewicht toe aan de vraag of de voormalige supermarkt aan Jumbo materiele activa heeft overgedragen. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Vaststaat dat de voormalige supermarkt de gehuurde ruimte casco aan Jumbo (eigenaar/verhuurder) heeft opgeleverd. Voorraden en winkelinventaris zijn niet aan Jumbo overgedragen. Het feit dat bij de oplevering in het gehuurde een aantal zaken zijn achtergelaten, maakt dit oordeel niet anders. De activa waarop men doelt, te weten (brand)installaties, de vloer, het plafond, de verlichting, binnenwanden en de ondergrondse machinekamer zijn geen zaken die ‘de identiteit van de onderneming’ mede bepalen. Veelzeggend is dat Jumbo het pand na oplevering deels heeft gesloopt en ingrijpend heeft verbouwd en uitgebreid. Voor de vraag naar identiteitsbehoud geldt de terbeschikkingstelling van bedoelde zaken aan de voormalige verhuurder daarom niet als overdracht van activa. Ook de omstandigheid dat een deel van het personeel van de voormalige supermarkt bij Jumbo in dienst was getreden, wijst niet in de richting van behoud van identiteit van de onderneming. Het ging hier namelijk slechts om een beperkt aantal medewerkers, waarvan een deel zelfs in een andere functie bij Jumbo supermarkt te werk was gesteld. De kantonrechter wees mede daarom de suggestie, dat Jumbo belang had bij de handhaving van “vertrouwde gezichten in de winkel” van de hand. De kantonrechter kwam zodoende tot de conclusie dat de identiteit van de onderneming (de voormalige supermarkt) niet behouden was gebleven en dat daarom geen sprake was van een overgang van onderneming.
Conclusie: let bij een eventuele beëindiging van de franchiserelatie, zowel franchisenemer als franchisegever, goed op de positie van de werknemers. Indien u hierover vragen heeft, kunt u uiteraard met ons contact opnemen.
Jeanette van Londen, advocaat bij AG Hart Advocaten
[1] Rechtbank Midden-Nederland, 02-11-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5714
[2] Rechtbank Midden-Nederland, 01-06-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:3092

Jeanette van Londen, advocaat bij AG Hart Advocaten