De geldvordering in kort geding; terughoudendheid geboden!

Wanneer partijen een geschil hebben is de inzet vaak een financiële vergoeding. Een bodemprocedure (simpel gezegd de procedure waarin een geschil definitief wordt beslecht) duurt lang en in dat geval kan een kort geding uitkomst bieden.
De kort geding procedure is een (relatief) snelle, maar voorlopige uitspraak. Kort door de bocht betreft dit een procedure waarin de voorzieningenrechter voornamelijk kijkt naar de onmiddellijke belangen van de betrokken partijen en minder diep ingaat op de juridische merites.

Aannemelijkheid vordering

Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet de vordering in eerste plaats aannemelijk zijn, en wel zo aannemelijk dat het te verwachten moet zijn dat de rechter in de eerder genoemde bodemprocedure de vordering ook zal toewijzen (een toewijzend vonnis van de voorzieningenrechter impliceert overigens niet per definitie dat de rechter in de bodemprocedure eenzelfde vonnis zal wijzen!).
Belangrijk verschil tussen een bodemprocedure een kort geding is dat voor nadere bewijslevering in een kort geding geen plaats is. De vordering moet dus dermate aannemelijk zijn, dat daarvoor geen verdere bewijslevering nodig is.

Spoedeisend belang

Een ander belangrijk punt is dat de eiser een spoedeisend belang moet hebben. In het geval dit spoedeisende belang er niet is dan is de eiser alsnog aangewezen op de eerder genoemde bodemprocedure.
Bij een voorziening in kort geding die bestaat in veroordeling tot betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij dus niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of sprake is van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.[1]

Restitutierisico

Daarbij zal de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen ook moeten betrekken het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Een dergelijk risico kan bijdragen aan de conclusie dat de voorziening wordt geweigerd. Dit is het zogenaamde restitutierisico. Daarmee wordt bedoeld dat in het geval op een later moment blijkt dat de vordering niet toewijsbaar is (zie mijn eerdere opmerkingen over het oordeel van de bodemrechter) de gedaagde partij naar aanleiding van het vonnis in kort geding al wel een vergoeding zou hebben voldaan aan de eisende partij maar dit vervolgens niet meer zou kunnen terugbetalen. Dit risico zal de voorzieningenrechter zoveel mogelijk willen beperken. Een dergelijk risico kan bijdragen aan de conclusie dat de voorziening wordt geweigerd.[2]

Conclusie

De “snelste” weg naar een geldvordering blijft een kort geding, echter gelden daarvoor wel diverse vereisten, waaronder het restitutierisico. Hoe aannemelijker de feiten en omstandigheden zullen zijn hangt in belangrijke mate samen met de kans dat de geldvordering daadwerkelijk wordt toegewezen.
[1] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBLIM:2016:5657
[2] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBLIM:2016:5657