In navolging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland[1] [lees vorig artikel: http://www.aghart.nl/2015/03/] heeft franchisegever – bij gebreke van betaling van de door de vennootschappen verbeurde dwangsommen – een bodemprocedure jegens de vennootschappen en de middellijk bestuurder in kwestie aangespannen, één en ander bij hoofdelijke veroordeling[2].
Franchisegever stelt primair dat de vennootschappen en de middellijk bestuurder toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst. Voorts stelt franchisegever dat de middellijk bestuurder onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door het toepasselijke non-concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding te overtreden, met als gevolg het verbeuren van boetes. Subsidiair maakt franchisegever aanspraak op vergoeding van de door haar geleden schade vanwege het onrechtmatig handelen van de middellijk bestuurder.
De rechter oordeelt dat de franchiseovereenkomst in kwestie is gesloten tussen franchisegever en de vennootschappen en dat de middellijk bestuurder daarbij geen partij is. De franchiseovereenkomst bevat voorts verplichtingen van de vennootschappen en niet van de middellijk bestuurder, zodat ook uitsluitend de vennootschappen de boetes verbeuren.
Voorts is noch gesteld noch gebleken dat in geval van dezelfde overtredingen de middellijk bestuurder, naast de vennootschappen, eveneens boetes verbeurt. De rechter beslist dan ook dat de middellijk bestuurder geen boetes heeft verbeurd.
De rechter gaat daarentegen wel mee in de stelling van franchisegever dat de middellijk bestuurder onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechter overweegt in dat kader dat de middellijk bestuurder wist dat op de vennootschappen een verplichting rustte om met de middellijk bestuurder een non-concurrentiebeding overeen te komen, maar desondanks zelf heeft bewerkstelligd dat er geen non-concurrentiebeding in haar arbeidsovereenkomst met de vennootschappen is opgenomen. Daarnaast is volgens de rechter sprake van (personele) verwevenheid tussen de vennootschappen en de concurrerende onderneming (van de middellijk bestuurder). Zo is de concurrerende onderneming van bepaalde bedrijfsinformatie – waarvan vervolgens melding is gemaakt in een door de concurrerende onderneming aan klanten van franchisegever verzonden brief – op de hoogte geraakt, die zij alleen via de vennootschappen, in de persoon van de middellijk bestuurder, kan hebben verkregen, aldus de rechter. Dit is naar het oordeel van de rechter in strijd met de op de vennootschappen rustende geheimhoudingsverplichting uit hoofde van de franchiseovereenkomst, waarvan de middellijk bestuurder wist dat de verplichting bestond. Door het versturen van een brief met als doel klanten van franchisegever ertoe te bewegen over te stappen naar concurrerende onderneming (van de middellijk bestuurder), maakt de middellijk bestuurder zich volgens de rechter schuldig aan onrechtmatig handelen jegens franchisegever, zodat zij aansprakelijk is voor de door franchisegever dientengevolge geleden schade. In dit kader wordt de kwestie door de rechter vervolgens naar een schadestaatprocedure verwezen om de schade nader op te maken.
Ten aanzien van de vennootschappen oordeelt de rechter dat zij allen de franchiseovereenkomst hebben getekend, zodat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de verbeurde boetes wegens overtreding van de desbetreffende verboden handelingen.
Kortom: uit dit vonnis blijkt, dat hoewel geen sprake hoeft te zijn van een (post-contractueel) non-concurrentiebeding, wel sprake kan zijn van concurrerende activiteiten die als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, met als gevolg dat de desbetreffende schade dient te worden vergoed. Een gewaarschuwd mens telt dus voor twee!
[2] ECLI:NL:RBGEL:2015:6874.

mr. G. (Gülay) Kara