Op 6 februari 2024 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden een belangrijk arrest gewezen met betrekking tot de zorgplichten binnen een franchisesamenwerking. Het hof oordeelde dat een schending van de zorgplichten zoals neergelegd in artikel 7:912 BW en/of artikel 7:919 BW op zichzelf geen grond vormt voor de vernietiging van een overeenkomst. Dit arrest biedt belangrijke duidelijkheid voor franchisegevers en franchisenemers over de gevolgen van het niet naleven van zorgplichten.
Op 6 februari 2024 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden een belangrijk arrest gewezen met betrekking tot de zorgplichten binnen een franchisesamenwerking. Het hof oordeelde dat een schending van de zorgplichten zoals neergelegd in artikel 7:912 BW en/of artikel 7:919 BW op zichzelf geen grond vormt voor de vernietiging van een overeenkomst. Dit arrest biedt belangrijke duidelijkheid voor franchisegevers en franchisenemers over de gevolgen van het niet naleven van zorgplichten.
Artikel 7:912 BW legt een algemene zorgplicht op aan de franchisegever en franchisenemer om zich te gedragen zoals van een goed franchisegever en franchisenemer mag worden verwacht. Deze verplichting gaat verder dan enkel het verstrekken van informatie; het omvat de gehele relatie tussen franchisegever en franchisenemer. Artikel 7:919 BW voegt hieraan een bredere zorgplicht toe, die franchisegever verplicht franchisenemer bij te staan alsmede commerciële en technische ondersteuning te verlening tijdens de duur van de franchiseovereenkomst.
In het arrest van 6 februari 2024 betrof het een conflict tussen twee partijen die een franchiseovereenkomst hadden gesloten met betrekking tot de exploitatie van een salon. De samenwerking liep echter spaak, waarna de franchisenemer de overeenkomst beëindigde.
De franchisenemer herhaalde in hoger beroep dat de overeenkomst vernietigd moest worden op grond van de schending van zorgplichten door de franchisegever. Hierbij werd onder andere een beroep gedaan op artikel 7:912 BW en 7:919 BW, waarbij de franchisenemer aanvoerde dat de franchisegever niet had voldaan aan de zorgplichten en daardoor in strijd handelde met de wet.
Het hof heeft echter duidelijk gemaakt dat een schending van deze zorgplichten, zelfs indien bewezen, niet de vernietiging van de overeenkomst met zich meebrengen. Volgens het hof vloeit uit deze zorgplichten geen rechtsplichten voor partijen voort. Schending van de zorgplichten heeft naar zijn aard niet de bedoeling om in nietigheid van de gehele overeenkomst te resulteren, maar tot een tekortkoming in deze wettelijke verbintenis waarvoor de benadeelde partij schadevergoeding kan vorderen of nakoming kan eisen.
Dit arrest benadrukt dat franchisenemers die geconfronteerd worden met een schending van zorgplichten door de franchisegever, geen vernietiging van de overeenkomst kunnen afdwingen op deze grond. In plaats daarvan moeten zij hun rechten uit hoofde van schadevergoeding of nakoming van de overeenkomst uitoefenen. Voor franchisegevers betekent dit dat zij, ondanks mogelijke fouten of tekortkomingen in hun zorgplicht, niet direct geconfronteerd worden met de vernietiging van de overeenkomst.
Het arrest van 6 februari 2024 bevestigt de robuustheid van franchiseovereenkomsten in Nederland en biedt belangrijke bescherming voor partijen die betrokken zijn bij dergelijke contracten. Hoewel de zorgplichten van groot belang blijven voor het bevorderen van een gezonde relatie tussen franchisegever en franchisenemer, biedt een schending hiervan geen automatische grond voor vernietiging van de overeenkomst. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor franchisenemers om zorgvuldig te handelen bij het instellen van vorderingen en het zoeken naar passende oplossingen bij conflicten over de zorgplichten.