In een recente uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2024:10076) heeft een franchisenemer succesvol schadevergoeding gevorderd wegens het toerekenbaar tekortschieten van een franchisegever.
In een recente uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2024:10076) heeft een franchisenemer succesvol schadevergoeding gevorderd wegens het toerekenbaar tekortschieten van een franchisegever. Deze zaak benadrukt niet alleen de risico’s die voortkomen uit gebrekkige communicatie, maar ook de juridische gevolgen van het niet naleven van contractuele verplichtingen binnen franchiserelaties. Het betreft een voorbeeld van hoe een franchisegever’s tekortkomingen leiden tot aanzienlijke gevolgen voor de franchisenemer. In dit artikel analyseren we de feiten van de zaak, het oordeel van de rechtbank, en de bredere implicaties voor franchiserelaties en het franchiserecht.
De partijen in deze zaak hadden een franchiseovereenkomst gesloten voor het opzetten van een nieuwe vestiging binnen een bestaande franchiseformule. De franchisenemer had de initiële franchisevergoeding betaald en was begonnen met het zoeken naar een geschikte locatie voor de nieuwe onderneming. Bij de eerste stappen in het proces begon echter het conflict tussen de franchisegever en de franchisenemer.
Een belangrijke bron van onenigheid was de eisen die de franchisegever stelde aan de manier waarop het management van de vestiging moest worden ingericht. De franchisegever verlangde dat de bestuurder persoonlijk de trainingen zou volgen, terwijl de franchisenemer een andere opzet voor ogen had, waarbij de bedrijfsleider, die feitelijk de dagelijkse leiding had, deze taak op zich zou nemen. De situatie escaleerde verder toen de franchisenemer een locatie voor de nieuwe vestiging voorstelde, maar de franchisegever weigerde om deze locatie goed te keuren. Dit leidde tot een situatie waarin de franchisenemer zich genoodzaakt voelde de franchisegever om een duidelijke verklaring te vragen over de voortzetting van de samenwerking.
In januari 2022 stelde de franchisegever in een brief dat hij geen vertrouwen meer had in een vruchtbare samenwerking met de franchisenemer. De franchisenemer interpreteerde deze boodschap als een duidelijke aanwijzing dat de franchisegever zijn verplichtingen niet langer zou nakomen, wat leidde tot de conclusie dat de overeenkomst niet meer nageleefd werd. Als gevolg hiervan besloot de franchisenemer juridische stappen te ondernemen en schadevergoeding te eisen voor de geleden schade.
De rechtbank oordeelde in dit geval dat de mededelingen van de franchisegever in de brief van januari 2022 als een duidelijke anticiperende wanprestatie konden worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op de bepalingen van artikel 6:80 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een schuldeiser in verzuim is wanneer deze uitdrukkelijk aangeeft een overeenkomst niet na te zullen komen. De rechtbank ging verder in op de manier waarop de mededelingen van de franchisegever de redelijke verwachtingen van de franchisenemer konden schaden, waardoor de franchisegever aansprakelijk werd gesteld voor de ontstane schade.
De bewoordingen in de brief van januari 2022 gaven volgens de rechtbank voldoende aanleiding om te concluderen dat de franchisegever zijn verplichtingen niet zou nakomen. Het ging hierbij niet enkel om de weigering van de locatie, maar ook om de uitdrukking van een gebrek aan vertrouwen in de samenwerking. Dit alles leidde tot de conclusie dat de franchisegever zich in feite had gepositioneerd om de overeenkomst niet te kunnen of willen uitvoeren. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de tekortkoming van de franchisegever toerekenbaar was.
Dit hield in dat de franchisegever aansprakelijk was voor de schade die de franchisenemer had geleden. Hierbij werd ook verwezen naar eerdere rechtspraak, waarin is bevestigd dat een schuldeiser aansprakelijk wordt gesteld zodra verzuim heeft plaatsgevonden. De franchisenemer had kunnen aantonen dat hij door het niet nakomen van de overeenkomst daadwerkelijk schade had geleden.
De franchisenemer stelde dat de gemaakte kosten, zoals de initiële franchisevergoeding en advieskosten, niet konden worden terugverdiend door de nalatigheid van de franchisegever. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek om een voorschot op schadevergoeding werd afgewezen om de volgende redenen. De rechtbank beschouwde de initiële franchisevergoeding als een licentievergoeding, die losstond van het succes van de vestiging. Dit betekende dat de franchisenemer de franchisevergoeding al had betaald, ongeacht of er daadwerkelijk winst werd behaald of niet. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat de franchisenemer onvoldoende had aangetoond dat de geleden schade direct voortvloeide uit de tekortkoming van de franchisegever. Hoewel de franchisenemer had aangegeven dat hij schade had geleden, was de exacte omvang en het directe verband tussen de tekortkoming en de schade nog niet voldoende bewezen.
De zaak werd daarom verwezen naar een schadestaatprocedure, waarin de omvang van de schade verder zou worden onderzocht en vastgesteld. Het Hof erkende dat de franchisenemer aannemelijk had gemaakt dat er schade was, maar het was aan de schadestaatprocedure om de precieze schade te kwantificeren door te vergelijken wat de werkelijke situatie was met de hypothetische situatie als de franchisegever de overeenkomst wel was nagekomen.
Het belang van duidelijke communicatie: Deze zaak benadrukt hoe belangrijk het is dat zowel franchisegevers als franchisenemers duidelijke en expliciete communicatie onderhouden. De franchisegever had er baat bij gehad om van tevoren duidelijk te maken welke voorwaarden voor de locatie goedkeuring golden en welke verwachtingen hij had ten aanzien van de samenwerking. Hierdoor had de franchisenemer niet voor verrassingen komen te staan.
Juridische gevolgen van een gebrek aan vertrouwen: Het is van belang dat partijen zich bewust zijn van de juridische implicaties van hun woorden en handelingen. De uitspraak laat zien dat een gebrek aan vertrouwen in een samenwerking – wanneer duidelijk gecommuniceerd – kan worden geïnterpreteerd als een anticiperende tekortkoming, met juridische gevolgen. Dit kan een franchisegever in verzuim brengen, zelfs als er geen formele breach van de overeenkomst is.
Bewijsvoering bij schadeclaims: Franchisenemers moeten ervoor zorgen dat ze concrete bewijzen leveren van de schade die zij hebben geleden door de tekortkoming van de franchisegever. Dit houdt in dat zij hun schade zo goed mogelijk moeten documenteren en de causale relatie tussen de tekortkoming en de schade moeten onderbouwen. Het onvoldoende aantonen van dit verband kan leiden tot een afwijzing van schadevergoeding.
Het belang van een goede contractstructuur: Deze zaak toont ook aan hoe belangrijk het is voor franchisegevers om een solide en goed doordachte franchiseovereenkomst op te stellen, waarin de verwachtingen van beide partijen duidelijk zijn vastgelegd. Onjuiste of onduidelijke contractuele bepalingen kunnen leiden tot geschillen die juridische en financiële gevolgen met zich meebrengen.
De uitspraak in deze zaak onderstreept de cruciale rol die contractuele naleving en communicatie spelen in franchiserelaties. Franchisegevers die zich niet aan hun verplichtingen houden, kunnen worden geconfronteerd met juridische aansprakelijkheid en schadevergoedingen. Tegelijkertijd moeten franchisenemers zich bewust zijn van hun rechten en, indien nodig, juridische stappen ondernemen om hun belangen te beschermen. Duidelijke en transparante communicatie, zowel in de franchiseovereenkomst als tijdens de uitvoering van de samenwerking, is essentieel om problemen te voorkomen. De zaak biedt waardevolle inzichten voor zowel franchisegevers als franchisenemers en benadrukt het belang van zorgvuldigheid en juridisch inzicht in franchiserelaties.