In een uitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld over de vraag ofeen franchisegever onrechtmatig heeft gehandeld door het niet naleven van de wettelijkeverplichtingen uit de Wet Franchise. De zaak draaide met name om schending van dezogenaamde standstill-verplichtingen. Dit artikel biedt een beknopte analyse van de feiten,het oordeel van de rechtbank en de bredere implicaties van deze uitspraak voorfranchiserelaties.
In een uitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld over de vraag of
een franchisegever onrechtmatig heeft gehandeld door het niet naleven van de wettelijke
verplichtingen uit de Wet Franchise. De zaak draaide met name om schending van de
zogenaamde standstill-verplichtingen. Dit artikel biedt een beknopte analyse van de feiten,
het oordeel van de rechtbank en de bredere implicaties van deze uitspraak voor
franchiserelaties.
Tussen de franchisenemer en franchisegever werd een franchiseovereenkomst gesloten
waarbij de franchisenemer diensten zou verlenen onder de merknaam van de
franchisegever. Later werd ook een aanvullende overeenkomst, de zogenaamde allonge,
toegevoegd. De franchisenemer stelde echter dat de franchisegever onrechtmatig had
gehandeld door deze overeenkomsten aan te gaan zonder te voldoen aan de wettelijke
verplichtingen die zijn vastgelegd in de Wet Franchise.
Het belangrijkste punt van discussie was de schending van de standstill-verplichting. Volgens
de franchisenemer heeft de franchisegever verzuimd om deze verplichting na te leven, wat
leidde tot schade, waaronder de noodzaak om haar onderneming tegen een ongunstige prijs
te verkopen.
De standstill-verplichting is vastgelegd in de artikelen 7:913 en 7:914 BW. Deze bepalingen
verplichten franchisegevers om franchisenemers voldoende tijd en informatie te geven
voordat zij een franchiseovereenkomst aangaan. Concreet betekent dit dat een
franchisegever een periode van minimaal vier weken in acht moet nemen voordat de
overeenkomst definitief wordt ondertekend. Gedurende deze periode mag de
franchisenemer niet onder druk worden gezet om de overeenkomst te ondertekenen of
andere verplichtingen te aanvaarden. Het doel van deze verplichting is om de
franchisenemer te beschermen en hem in staat te stellen een weloverwogen beslissing te
nemen.
De rechtbank oordeelde dat de franchiseovereenkomst en de allonge rechtsgeldig door de
franchisenemer waren vernietigd op grond van schending van de standstill-verplichting. De
rechtbank wees erop dat de franchisegever had verzuimd om de franchisenemer voldoende
tijd en informatie te geven voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, zoals vereist
onder de Wet Franchise. Dit handelen werd gekwalificeerd als onrechtmatig op grond van
artikel 6:162 BW en maakte de overeenkomst vernietigbaar op grond van artikel 3:40 lid 2
BW, omdat de handelingen in strijd waren met de wet. Hoewel de exacte omvang van de
schade nog niet werd vastgesteld, werd de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure,
waarin de omvang van de schade en de eventuele aanwezigheid van eigen schuld verder
zouden worden beoordeeld.
Een ander belangrijk geschilpunt betrof de vraag of de koopovereenkomst, waarbij de
franchisenemer haar onderneming aan een derde had verkocht, onlosmakelijk verbonden
was met de vernietigde franchiseovereenkomst. De franchisegever stelde dat de vernietiging van de franchiseovereenkomst ook de koopovereenkomst zou moeten raken, omdat die
volgens hen leidde tot een financieel voordeel voor de franchisenemer.
De rechtbank verwierp dit betoog en oordeelde dat de koopovereenkomst losstond van de
franchiseovereenkomst. Dit betekende dat de koopovereenkomst onafhankelijk van de
franchiseovereenkomst functioneerde. Dit oordeel benadrukte het belang van het scheiden
van contractuele verplichtingen, vooral als deze geen directe invloed op elkaar hebben.
Deze uitspraak onderstreept de cruciale rol van de standstill-verplichting in franchiserelaties
en de potentiële gevolgen van schending daarvan. Franchisegevers dienen zich strikt te
houden aan de wettelijke eisen van de Wet Franchise, anders riskeren zij de vernietiging van
overeenkomsten en de verplichting tot schadevergoeding. De zaak maakt ook duidelijk dat
contractuele relaties die los van elkaar staan, zoals de koopovereenkomst in deze zaak, niet
zonder meer betrokken kunnen worden bij de vernietiging van een andere overeenkomst.
Daarmee biedt deze zaak belangrijke inzichten voor franchiserelaties over de naleving van
wettelijke verplichtingen en de mogelijke juridische gevolgen van deze schendingen.
Geschreven door:
S. (Sjoerd) van Dijk