Op 17 februari 2016 zijn de gedragsregels van de NFC (Nederlandse Franchise Code) gepresenteerd aan de franchisebranche. Achterliggende gedachte is dat zowel de belangen van de franchisegever als de franchisenemer worden gediend.
De NFC houdt de gemoederen in franchiseland al enige tijd bezig. Waar zelfregulering in eerste instantie het uitgangspunt leek te zijn, is inmiddels een wettelijke verankering aanstaande (http://www.aghart.nl/single-post/2016/10/20/FRANCHISE-CODE-WORDT-WET ).
Grootste bezwaar tegen deze wettelijke verankering is dat er een code ligt die nog niet deugt omdat deze – onder meer – een vergaande zorgplicht voor de franchisegever behelst (http://www.rug.nl/vinci/blog/blog-01-03-2017-blog-de-nederlandse-franchise-code-terug-naar-de-tekentafel).
Opvallende ontwikkeling in dit opzicht is een recente uitspraak van de Hoge Raad (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:311). Uit dit arrest volgt namelijk dat een franchisegever die zelf een prognose opstelt veel eerder aansprakelijk zal zijn voor een ondeugdelijke prognose.
Tot voor kort gold het welbekende Paalman/Lampenier-arrest[1], als maatstaf voor de aansprakelijkheid van de franchisegever bij het verstrekken van prognoses. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de franchisegever die een rapport over de verwachte omzet en de te verwachten winst (een prognose) verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelt, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij (de franchisenemer) niet op deze fouten opmerkzaam maakt. Deze regel ziet op het in Paalman/Lampenier aan de orde zijnde geval waarin de franchisegever het onderzoek en het opstellen van de prognose aan een derde heeft uitbesteed. De franchisegever mag alsdan in de regel vertrouwen op de juistheid daarvan, zodat in beginsel van onzorgvuldig handelen aan de zijde van de franchisegever pas sprake is indien de eerder genoemde wetenschap aanwezig is.
De aanscherping in het recente arrest is dat deze wetenschap niet langer is vereist is het geval de franchisegever zelf , of een persoon waarvoor de franchisegever aansprakelijk is op de voet van artikel 6:170-6:172 BW, het onderzoek uitvoert en de resultaten daarvan verstrekt aan de franchisenemer. In dat geval kan volgens de Hoge Raad ook sprake zijn van onzorgvuldig handelen zonder dat de franchisegever (of de persoon voor wie de franchisegever aansprakelijk is) weet dat de prognose fouten bevat, en wel indien onzorgvuldigheid van de franchisegever (of de persoon voor wie de franchisegever aansprakelijk is) heeft geleidt tot fouten in de prognose.
Zorgvuldigheid is nu dus nog meer geboden voor de franchisegever.
Deze uitspraak in ogenschouw nemende roept (nog meer) de vraag op in hoeverre franchisegevers zich willen gaan conformeren aan de NFC, met name aan hetgeen is opgenomen in hoofdstuk 3 omtrent de informatievoorziening. Met name is interessant artikel 3.6 lid d, waarin is opgenomen dat de door de franchisegever te verstrekken informatie “bij voorkeur” omvat “een zorgvuldig en transparant onderbouwde omzet- en kostenprognose, vergezeld van een vestigingsplaatsonderzoek en/of beschikbare cijfers, en een begrijpelijk onderbouwde en deugdelijke investerings- en exploitatiebegroting. “.
Hoewel dit artikel strikt genomen geen verplichting inhoudt voor de franchisegever (‘bij voorkeur”) is de vergaande zorgplicht uit de NFC door deze uitspraak nog verder aangescherpt. Wellicht een punt voor de minister om rekening mee te houden bij een aangekondigde tweede consultatieronde, als de inhoud van de NFC daar (al) ter discussie wordt gesteld.
Voor de franchisegever is het er in ieder geval niet leuker op geworden.
[1] ECLI:NL:HR:2002:AD7329

mr. J. (Jordy) Meerman