De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 20 januari 2016 een duidelijk vonnis gewezen ter zake de huurbescherming van een franchisenemer.[1]

Waar gaat deze kwestie over?

Een franchisegever, die zich bezig houdt met de exploitatie van autowasstraten, exploiteert zowel in eigen beheer als door middel van franchising diverse autowasstraten. Tussen franchisegever en franchisenemer was een franchiseovereenkomst gesloten op grond waarvan franchisenemer gerechtigd was om een wasstraat te exploiteren. Naast de franchiseovereenkomst hadden franchisegever en franchisenemer eveneens een onderhuurovereenkomst gesloten. Franchisegever huurde derhalve het pand rechtstreeks van de verhuurder.
In de franchiseovereenkomst is expliciet overeengekomen dat de onderhuurrelatie onlosmakelijk is verbonden met het bestaan en het voortduren van de franchiseovereenkomst, hetgeen tot gevolg heeft dat indien de franchiseovereenkomst – om wat voor reden dan ook – eindigt eveneens de onderhuurovereenkomst eindigt en vice versa. Ook is bepaald dat partijen te allen tijde de franchiseovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn mogen beëindigen. Daarnaast is bepaald dat franchisegever te allen tijde gerechtigd is de franchiseovereenkomst onmiddellijk te beëindigen, met dien verstande dat zij in dat geval aan franchisenemer een vergoeding zal betalen ten bedrage van één maand nettowinst van franchisenemer indien de franchiseovereenkomst in het eerste contractsjaar eindigt, twee maanden indien de franchiseovereenkomst in het tweede jaar eindigt en drie maanden in het geval de franchiseovereenkomst in het derde of daaropvolgend contractsjaar eindigt.
Gezien het feit dat voornoemde bedingen in strijd zijn met de dwingendrechtelijke bepalingen voortvloeiende uit de wet, hebben franchisegever en franchisenemer voornoemde bedingen vooraf laten toetsen en goedkeuren door de kantonrechter. Immers, er mag louter ten nadele van de huurder worden afgeweken van het wettelijke kader indien de kantonrechter het beding vooraf toetst en goedkeurt, hetgeen op 1 februari 2013 is gebeurd.
Vervolgens heeft franchisegever op 21 mei 2015 de franchiseovereenkomst in verband met bedrijfseconomische redenen met een opzegtermijn van drie maanden opgezegd, tegen 13 september 2015. Op 18 augustus 2015 is franchisegever teruggekomen op de opzegging van de franchiseovereenkomst, omdat de verhuurder inmiddels bereid was de huur voor een langere termijn en tegen gunstigere huurvoorwaarden voort te zetten. Desondanks wilde franchisegever de franchiseovereenkomst beëindigen, omdat zij de wasstraat in eigen beheer wilde gaan exploiteren. Op 23 oktober 2015 heeft franchisegever aan franchisenemer een hernieuwde opzegging van de franchiseovereenkomst gestuurd en aangegeven dat zij gebruik maakt van haar recht op grond van de franchiseovereenkomst om de franchiseovereenkomst per direct op te zeggen onder aanbieding een vergoeding te betalen gelijk aan drie maanden nettowinst, wat neerkomt op een bedrag van € 6.279,–. Franchisenemer was het niet eens met deze opzegging en verzette zich hiertegen waardoor franchisegever een kort geding diende te entameren om onder meer ontruiming van het terrein te vorderen.

Oordeel voorzieningenrechter

Franchisenemer voert uiteraard verweer tegen de ontruiming, doch zonder succes. De voorzieningenrechter oordeelt namelijk dat voldoende aannemelijk is dat de hernieuwde opzegging in ieder geval effect heeft gehad. Immers, op grond van de franchiseovereenkomst hebben partijen voorzien deze op twee manieren te kunnen opzeggen. Bij de eerste opzegging van 21 mei 2015 heeft franchisenemer een opzegtermijn in acht genomen, terwijl de opzegging van 23 oktober 2015 gestoeld is op de overeengekomen mogelijkheid voor franchisegever om de overeenkomst te allen tijde op te zeggen, waarbij zij gehouden is om franchisenemer een bedrag van driemaal de netto maandwinst bij wijze van vergoeding te voldoen. Franchisegever heeft de betreffende vergoeding conform afspraak aan franchisenemer aangeboden, doch franchisenemer kan niet instemmen met de hoogte van het door franchisegever aangeboden bedrag en is van mening aanspraak te maken op een (veel) hogere vergoeding. Voorts heeft franchisenemer een beroep gedaan op huurbescherming, omdat de met franchisegever overeengekomen bedingen afwijken van de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen. Niettemin kunnen de bezwaren die franchisenemer tegen de (voorwaarden van de) opzegging heeft geuit hem niet baten, nu hij reeds op voorhand met de door franchisegever ingeroepen bepaling heeft ingestemd en de kantonrechter goedkeuring heeft verleend aan de afwijkende bepalingen in de franchiseovereenkomst. Derhalve oordeelt de voorzieningenrechter dat de gevolgen van de afwijkende bedingen in de franchiseovereenkomst tot het normale ondernemersrisico van franchisenemer behoren en derhalve voor zijn rekening dienen te blijven. In dit kader neemt de voorzieningenrechter op voorhand aan dat de procedure bij de kantonrechter zorgvuldig is geweest en dat de opzegging door franchisegever mogelijk was. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de opzegbepalingen in de franchiseovereenkomst geldig zijn en de opzegging stand houdt. Franchisenemer is dan ook veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, de wasstraat te verlaten en te ontruimen. Voorafgaande aan de ontruiming dient franchisegever naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vergoeding van € 6.279,– aan franchisenemer te voldoen.

Les?

Deze kwestie toont aan dat franchisenemers zich op voorhand bewust dienen te zijn van de mogelijke gevolgen en risico’s van het opgeven van de wettelijke huurbescherming en dat zij niet zomaar met afwijkende bedingen, die over het algemeen door een franchisegever worden voorgesteld, dienen instemmen. Kortom: laat u hieromtrent tijdig adviseren.
[1] ECLI:NL:RBMNE:2016:353